Er klinkt een kleine korte
tik gevolgd door een licht gekraak en Hendrik weet hoe laat het is. Twee kleine
deuren worden opzij geduwd en daar is zijn vertrouwde koekkoek.
Koekkoek – koekkoek – koekkoek - koekkoek – koekkoek –
koekkoek
Koekkoek – koekkoek – koekkoek – koekkoek.
'Há, tien uur wat nou
rotzooi, hij loopt verdomme nog als een Jamaicaan!'
Tevreden pakt Hendrik een
blik bier tussen zijn voeten vandaan en plaatst het tegen zijn mond. Het lipje
schraapt hoorbaar langs de binnenkant van zijn voortanden op het moment dat hij
in één hap zijn blik opent en een slok neemt.
'Aaahhh,' slaakt Hendrik
tevreden uit.
Met de rugzijde van zijn
hand smeert hij het schuim, dat achtergebleven is in zijn mondhoek, uit in zijn
verwilderde grijze snor.
'Zó,' hij duwt zijn kont
eens goed in de met mos begroeide tuinstoel,' laat ze nu maar komen.'
De eerste vlokken sneeuw
vallen en geven de wereldradio die hij tussen zijn knieën geklemd heeft gelijk.
'Weeralarm. Há, in 1963 was
het pas koud. Die godvergeten weermannen geven tegenwoordig al een weeralarm af
als ze hun koelkast openen. Godvergeten nichten.'
Hendrik likt wat naar bier
,smakend sneeuw, van zijn lip, en kijkt nog één keer snel over de brief die hij
in zijn hand houdt voordat hij deze in zijn binnenzak stopt.
“GGD....Beste Heer..” 'Beste heer mijn godvergeten reet!'
”Overlast....Gevaar voor
de volksgezondheid..”
'Há, gevaar voor de
volksgezondheid,' ik heb in al jaren die nog nooit één dode rat gezien!'
“Rommel....ontruiming.....tussen
10:00 en 14:00.. ”
'Hersenloos gelul! Dan
moeten ze toch eerst langs mij!'
Hendrik trekt een volgend
blik open en kijkt nog eens trots om zich heen naar wat hij de afgelopen jaren
verzameld heeft. Fietsen die hij van het grof vuil gered heeft en zeker nog een
keer wil opknappen. Hij ging vroeger regelmatig fietsen met zijn vrouw.
Autobanden, zo goed als nieuw. Meubels. Schilderijen die zijn vrouw zo mooi had
kunnen vinden. Speelgoed voor de kinderen die ze nooit gehad hebben. Gereedschap
dat mooi als wapen kan dienen wanneer de GGD op de stoep staat.
Sneeuw valt harder en in
grotere vlokken. Het versleten gras onder hem verdwijnt en er ontstaat langzaam
een wit tapijt dat doorgroeit in de gaten van zijn schoenen. Twee blikken bier en
elf koekkoeken later verteld radio hem dat heel het land in de ban is van het
extreme weer.
'Godvergeten watjes, ik
begin het net een beetje warm te krijgen.'
Hendrik knakt stuk voor
stuk de blauw aanlopende knokkels van zijn linkerhand waar
L-O-V-E op getatoeëerd
staat en doet hetzelfde voor de letters H-A-T-E op de rechter. Hij blaast een
kleine wolk uit en trekt een blik bier open. Hij heft zijn blik als een toost
naar een verzameling tuinkabouters die naast de staande koekkoekklok verzameld
staan.
'Godvergeten
tuinkabouters.'
Zijn blik blijft hangen op
de lelijkste tuinkabouter van het zevental. Het is het enige vrouwelijke
exemplaar en een waar gedrocht met haar bolle wangen, en dikke rode lippen als
van een meisje van zes dat zich voor het eerst opmaakt of van een vrouw van
zesenzeventig in de prostitutie. Volle kabouterborsten vullen haar te krappe
kabouterjurk. Een verliefde staar hangt tussen de ogen van het gedrocht en die
van de nu rillende oude man.
Hendrik werpt zijn lege
blik bier naast hem, op een onder het sneeuw verdwijnende hoop afval, opent een
nieuwe en zegt met aangedane stem: 'Proost schat.'
Buiten de tuin stapt een
man voorbij. Zijn hoofd ver weg gestoken in zijn kraag, wegduikend voor de
vlokken sneeuw die hem werkelijk tegen het hoofd slaan. Tussen de inslaande
vlokken door hebben de man en Hendrik even oogcontact. Dan kijkt de man snel
weg alsof hij zojuist zijn eigen geweten te zien heeft gekregen. Paultje.
Hendrik kent de man nog wel. Paultje kwam vroeger nog wel bij hem en zijn vrouw
Marie over de vloer om te spelen. De man is het vast vergeten en kent hem
waarschijnlijk alleen nog zoals de meeste hem kennen; als die oude gek.
'Godvergeten ondankbare
keeshond,' mompelt Hendrik tussen zijn aanvriezende lippen.
Twaalf koekkoeken later
beginnen de acht blikken bier die Hendrik op heeft behoorlijk op zijn blaas te
drukken. Hij zet de radio neer, veegt de sneeuw van zijn benen en staat met een
kreun op.
'Dit godvergeten gammele
lijf.'
Het blijft maar harder
sneeuwen en Hendrik heeft moeite de weg in zijn eigen tuin te vinden. Een
roestige oude vogelkooi aan zijn voeten vertelt hem dat hij aan de zijkant van
zijn tuin staat. Met één hand waar de blauwe aderen doorheen lijken te willen
snijden opent hij zijn gulp en worstelt hij zijn knoop los.
Naar beneden kijkend bromt
hij: 'We gaan toch niet opeens verlegen worden hè?'
In het sneeuwwit verschijnt
in gele schokkerige letters de naam MaRIe. Hendrik wankelt terug, beschonken en
onderkoeld, pakt onderweg de
gedrochtelijke tuinkabouter op en plant deze samen met de wereldradio op zijn
schoot. De stem tussen zijn benen vertelt hem dat ze te maken hebben met de
ergste sneeuwstorm van de afgelopen dertig jaar.
'Als ze verdomme maar niet
denken dat ze me er zo onder krijgen,' gromt Hendrik terwijl hij een volgend
blik bier opent. 'Over mijn lijk. Wat jij Marie?'
Hendrik slaat zichzelf een
paar keer, met platte hand, in het gezicht om de nu stekende kou te verdrijven.
'Verdomde sneeuw.'
Slechts één koekkoek en
Hendrik plaatst de tree met de overige acht blikken bier op schoot. De alcohol
is allang niet meer voldoende om Hendrik zijn lichaam te verwarmen en zijn
lichaam trilt nu onafgebroken.
Bijna onverstaanbaar fluisteren blauw aangelopen
lippen de onder Hendrik zijn arm geklemde kabouter toe: 'Het is allemaal met
jou begonnen Marie.'
Met zijn arm zwaait Hendrik
naar de nu tot hun nek begraven tuinkabouters en gooit met zwalkende stem zijn
eruit: 'Ik kon je toch niet alleen in de tuin laten staan Marie. Alles wat hier
staat, wat in huis staat doet me aan je denken, aan alles wat hadden, kunnen
hebben. Ze zullen zo wel komen om alles mee te nemen. Die godvergeten... Over
mijn lijk Marie. Over mijn lijk.'
De stem op de radio vertelt
dat het afgeraden wordt om de weg op te gaan.
'Denk je dat ik midden op
de weg ga zitten,' klinkt het spottend tussen de klapperende tanden van de oude
man door.
Het onderste deel van
Hendrik zijn lichaam voelt verdoofd aan. Zijn vingers tasten zijn pols af en
vinden een hartslag die nog slechts kruipt.
'M.m.mij krijgen ze nie
k.kklein.'
Met moeite weet Henry nog
een blik bier te openen. De twee koekkoeken die volgen komen nog slechts bij hem binnen als ruis. De stem
op de radio, die vertelt dat alle grote wegen zijn afgesloten en verkeer
vandaag verder onmogelijk is, komt niet meer bij hem binnen. Hendrik kan alleen
nog drinken, als op de automatische piloot. Zijn benen, schouders en hoofd
liggen vol sneeuw. De zes tuinkabouters op de grond zijn volledig bedekt met
een laag sneeuw. Alle troep, alle waardevolle herinneringen begraven onder een
laag sneeuw.
Heel geleidelijk neemt de
wind iets af en komt er weer een dwarrel in de sneeuwval. De pijn trekt
langzaam uit Hendrik zijn ogen en rekt in zijn benen. Het gezicht van kabouter
Marie wordt belicht door de tevoorschijn komende zon.
Hendrik tuurt om zich heen
naar de witte deken en voelt sinds jaren weer iets van rust. De tuin lijkt
leeg. Zijn hoofd lijkt leeg. Hij drinkt zijn laatste blik bier leeg, gooit deze
naast hem neer en mompelt met een tevreden glimlach:
'Alleen jij en ik Marie,
alleen jij en ik.'
Op de radio klinkt het:
'...hier en daar een tijdelijke opklaring, maar morgen kan alles anders zijn.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten